woensdag 22 december 2010

Een oude bekende

Hoe vaak gebeurt het nu dat je een bekende van vroeger tegenkomt, terwijl je niets vermoedend en totaal onvoorbereid in een winkelcentrum in Nairobi rondstruint? Het is al weer enkele weken geleden, maar ik herinner het me nog goed. Het was op een zaterdagmiddag, een uur of drie, en ik liep met collega en goede vriendin Ester te winkelen. We sloegen een hoek om, we hadden net een telefoonkaart gekocht en rondgekeken in een souvenirwinkeltje omdat Ester weer naar Nederland zou gaan en haar familie en vrienden niet met lege handen onder ogen wilde komen. En om die hoek, die we net omsloegen, stond hij ineens. Alsof het de gewoonste zaak van de wereld was dat hij daar stond, in dat winkelcentrum in Nairobi. Alsof hij ons stond op te wachten en precies op dat moment wilde beginnen met voorlezen, zoals hij vroeger altijd deed:


Automatisch begonnen we te zingen:
Hallo Meneer de Uil, waar brengt u ons naar toe, naar Fabeltjesland?
En Meneer de Uil antwoordde:
Jahaa, naar Fabeltjesland
En wij zongen verder:
En leest u ons dan voor uit de Fabeltjeskrant?
En Meneer de Uil antwoordde:
Ja ja, uit de Fabeltjeskrant

Iedere keer als ik nu in het winkelcentrum kom, is het alsof er iemand op een play-knop in mijn hoofd drukt. Ik hoef de bewuste hoek, waarachter hij staat, nog niet eens om te zijn, of ik hoor Meneer de Uil al declameren over dieren die precies zijn als mensen, en over dezelfde mensenwensen en dezelfde mensenstreken. En soms gaat dat de hele dag door, net zo lang tot ik er zelf helemaal tureluurs van word. Pas als ik ’s avonds in bed het licht uit doe, houdt hij op. Maar niet voordat hij nog even “oogjes dicht en snaveltjes toe… slaap lekker!” heeft gezegd.

dinsdag 7 december 2010

Beveiliging

Op de dagelijkse wandeling van het werk naar huis heb ik beveiligingsauto’s geteld. Niet omdat ik me onveilig voelde, maar omdat ik verder niets te doen had en het me ineens opviel dat er heel veel beveiligingsauto’s rond reden. Het waren er zes. En op een wandeling van twintig minuten is dat best veel. De meeste beveiligingsauto’s zijn gepantserd en zien er ongeveer zo uit als de geldtransportauto’s in Nederland. Op sommige beveiligingsauto’s staat ‘dog section’ en daar komt dan altijd geblaf uit het achterste gedeelte. Ik stel me zo voor dat dat waakhonden zijn.

Nu we het toch over beveiliging hebben, de hekken voor de huizen mogen er ook wezen. Zoals onderstaand appartementencomplex bijvoorbeeld. Op de foto hieronder lijkt het net een gevangenis vind ik.


In Nairobi, in elk geval in de wijk Westlands, zijn alle huizen en appartementencomplexen op deze manier gebarricadeerd. Het zal wel nodig zijn, maar ik vraag me wel eens af of er juist niet een sfeer van onveiligheid gecreëerd wordt door al die bewakers en hoge hekwerken. Persoonlijk zou ik het liever gewoon zo zien:



Overigens beide foto's zijn, zoals je misschien kunt zien, van hetzelfde gebouw. Daarboven op de derde verdieping onder die mooie kap en achter dat balkon en die twee ramen daarnaast, daar woon ik.

dinsdag 30 november 2010

I < + > I

Vanmiddag dook het symbool ineens weer op. Boven de deur en boven alle ramen van het klaslokaal waar we een evaluatie deden, zaten telkens vier bakstenen ingemetseld waar je doorheen kon kijken. Er waren patroontjes in uitgespaard en het zag er zo uit:

I < + > I    I < + > I
I < + > I    I < + > I

Al vaker heb ik me afgevraagd wat die geheimzinnige tekentjes toch te beduiden hebben. In enkele andere scholen heb ik ze ook gezien. Zouden het luchtgaten zijn, ter ventilatie? Dat lijkt me van weinig toegevoegde waarde in een gebouw waarvan het dak zo lek is als een mandje en waar het glas in de kozijnen ontbreekt. Ventilatie genoeg, zou je denken.

Of zou er K + K staan, een gewone K en een gespiegelde, zodat je het ook begrijpt als je ervan de buitenkant tegenaan kijkt. Misschien dat de K voor Knowledge staat, we bevinden ons ten slotte in een school. Of zouden het de initialen zijn van de bakstenenbakker, K.K., Klaas Klaassen bijvoorbeeld, maar dan in de lokale taal. Of het logo van de architect, hoewel me dat ook weer niet erg waarschijnlijk lijkt. Het schoolgebouwtje is namelijk niet van een zodanige artistieke kwaliteit dat een architect zijn handtekening er persé in zou willen krassen.

In de pauze besloot ik de onderzoeksjournalist uit te hangen en vroeg verschillende aanwezigen naar het raadselachtige verschijnsel:
“Nooit opgemerkt,” sprak collega R. “ik zie het nu pas, nu je me er op attendeert.”
“Ik heb geen idee,” zei de hoofdonderwijzer, “zou dat niet gewoon ter versiering zijn?”
“Rekensommetjes,” zei een leerling van de oudste groep, “tenminste, dat heb ik er altijd in gezien. Met een beetje fantasie kun je er 15 + 31 van maken, die 5 lijkt nog het minst, maar soms als je heel snel schrijft, dan schrijf je een vijf zo. Ik heb het allemaal al eens bij elkaar opgeteld. Sommige plusjes staan een beetje scheef, zie je? Dan lijkt het net een x. Het wordt dan 15 x 31 en dat is 465.”
“Traditionele symbolen, een soort hiërogliefen.”, antwoordde de voorzitter van het bestuur resoluut. “Vroeger was hier een kerkhof. De stenen zijn gebruikt voor de bouw van de school.”
Ik keek hem ongelovig aan. “Echt?”, vroeg ik.
Hij begon hard te lachen. “Natuurlijk niet.” zei hij, “Ik heb geen flauw idee.”

Luchtgaten, rekensommetjes, initialen, hiërogliefen, het zou allemaal kunnen. Misschien zijn ze multi-functioneel. Na de pauze hielden ze de gemoederen ineens flink bezig. Iedereen praatte over de geheimzinnige symbolen en speculeerde over de betekenis ervan. Het mysterie bleef echter de rest van de dag onopgehelderd.

dinsdag 23 november 2010

Schrijf een boek in vijf dagen

Ik zit opgesloten in de vergaderruimte van een hotel in Nairobi, en het stinkt hier naar bloed, zweet en tranen. De opdracht: schrijf een boek in vijf dagen. Iedereen die ooit heeft geprobeerd een boek te schrijven, zal het met mij eens zijn: vijf dagen is aan de krappe kant.

Maar onhaalbaar is het niet, want de vergaderruimte is gelukkig geen isoleercel waar ik moederziel alleen zit, en het bloed, het zweet en de tranen zijn niet alleen van mij. Samen met bijna 30 collega’s uit Kenia, Oeganda, Tanzania en Ethiopië discussieren we als gekken, we overleggen, we voorzien elkaar van commentaar, we stoppen onze vingers in onze oren als we ons willen concentreren, we bellen met informanten, we speuren het internet af naar informatie en in de avonduren typen we alsof onze levens ervan afhangen.

Wat voor boek is dat dan, hoor ik u vragen, en waarover zal het gaan? Wel, als alles meezit, rolt er vrijdag aan het einde van de dag een manuscript uit de printer over Child Protection. Ervaringen van drie jaar werken met en voor kwetsbare kinderen in de bovengenoemde landen worden uitgediept, zodat anderen die hetzelfde werk doen of willen gaan doen er hun voordeel mee kunnen doen. Welke lessen kunnen worden getrokken uit het verleden? Waar begin je? En wat moet je vooral niet doen? Welke juridische mogelijkheden zijn er om kinderen te beschermen voor mishandeling? Hoe worden de kinderen zelf mondiger? Wat kun je doen tegen FGM, oftewel female genital mutilation, oftewel vrouwelijke genitale verminking, oftewel het besnijden van vrouwen en meisjes? Wat is er gedaan om kindersmokkel tegen te gaan? Hoe succesvol is dat geweest en wat hebben we daarvan geleerd?

Veel vragen dus, maar dankzij de verzamelde ervaring die bijelkaar gekomen is in dit hotel, zijn er ook veel antwoorden. Daarover zal het gaan. Er is enorm veel informatie en er ligt nog een enorme hoeveelheid werk voor de komende dagen. Maar met het resultaat voor ogen van een boek, geschreven in vijf dagen door 30 auteurs, staat iederen te trappelen. De koffiepauze is voorbij, we dompelen ons weer onder. Het zal wel laat worden vanavond.

maandag 15 november 2010

Dan weer in Nederland

Dat het op deze plek al geruime tijd stil is, heeft niets te maken met gebrek aan inspiratie of een blogger´s block. Integendeel. Alle ontmoetingen, gebeurtenissen en inspiratiebronnen namen eenvoudigweg teveel tijd in beslag om erover te kunnen berichten. Van vrijdag 5 tot en met zaterdag 13 november was ik thuis. Thuis wil zeggen, in Nederland.

Bij de incheckbalie op Schiphol staat een Japanse familie. Deze keer gebeurt er niets vreemds zoals anders altijd op vliegvelden. De moeder probeert twee kleuters bij de kudde te houden, terwijl de vader foto´s neemt en een wat ouder meisje verveeld naar buiten kijkt, waar het net licht begint te worden. Waar deze familie geen weet van heeft, is dat ze voor een buitengewoon tevreden passagier staat, die terugkijkt op een geslaagde week in Nederland. Hij heeft bijna iedereen kunnen ontmoeten die hij wilde ontmoeten en bijna alle typisch Nederlandse dingen kunnen doen en zien die hij wilde doen en zien. Hij heeft in zijn eigen bed kunnen slapen, water uit de kraan kunnen drinken (in plaats van uit flessen), boterhammen met kaas kunnen eten, kinderen met lampionnen kunnen zien lopen, het live televisieverslag van de stoomboot die uit Spanje weer aan kwam kunnen bekijken, een broodje haring op de markt kunnen kopen, van authentiek Nederlands herfstweer kunnen genieten en, last but not least, bijna alle familie en vrienden die nogal laat (of helemaal niet) waren ingelicht over het bliksembezoek kunnen ontmoeten. En dat terwijl er overdag gewoon gewerkt moest worden…

De tank is weer bijgevuld en de inspiratie heeft weer een impuls gekregen. Iedereen die daaraan heeft bijgedragen: heel erg bedankt!

dinsdag 2 november 2010

De duistere krachten van het vliegveld

Vliegvelden horen zonder twijfel thuis in het rijtje geld, seks en macht. Geld, seks, macht en vliegvelden, ze doen iets met mensen. Ze veranderen mensen, ze doen mensen zichzelf verliezen, ze laten mensen dingen doen waarvan ze later spijt krijgen, ze leggen het dierlijke in mensen bloot. Op vliegvelden gebeurt het, vliegvelden hebben iets onverklaarbaars, vliegvelden maken mensen bang, blij, boos, bedroefd en soms knettergek.

Zaterdagavond 30 oktber 2010, Suvarnabhumi Airport, Bangkok. De rij voor de incheckbalie van Kenyan Airways voor de vlucht naar Nairobi van 00 uur 35 is kort. De sfeer is aanvankelijk ontspannen vergeleken bij de streng gecontroleerde rij aan de balie van de Israelische luchtvaartmaatschappij El Al een klein stukje verderop. Enkele wachtenden voor mij hebben de rij zelfs verlaten, want vier bagagekarretjes staan onbewaakt geduldig op hun beurt te wachten.

Al snel blijkt dat er helemaal geen wachtenden voor mij zijn, behalve de vrouw die nu bijna 20 minuten in gesprek is met de Thaise baliemedewerkster. De bagagetrollies die alle vier een stapel grote zwarte tassen van het formaat lijkzak dragen, behoren toe aan de vrouw die inmiddels luidruchtig in Keniaans Engels heeft aangegeven dat ze de supervisor (“soepavaisah”) wil spreken van de nog steeds vriendelijk glimlachende Thaise baliemedewerkster. Ik begin te vermoeden dat ik de komende drie kwartier geen centimeter in de rij zal opschuiven. Achter mij beginnen zich inmiddels enkele medewachtenden te bemoeien met het tafereel aan de balie. De vrouw praat en praat, de Thaise baliemedewerkster glimlacht en glimlacht.

De supervisor is inmiddels gearriveerd en maakt de vrouw duidelijk dat er heel helder op haar ticket staat dat ze maximaal 20 kilo aan bagage mag meenemen en dat wat ze nu wil inchecken minimaal 120 kilo is. De vrouw begint aan de eerste lijkzak te sjorren en legt hem op de bagageband. ‘I have paid for my ticket’, zegt ze, ‘and I am going to bring this with me to Nairobi.’ De supervisor trekt de lijkzak weer van de bagageband en haalt zijn telefoon tevoorschijn. Even later arriveert de luchthavenpolitie. De vrouw begint te schreeuwen en daarna te huilen, ze ritst de lijkzak open en trekt er babykleren in de felste tinten geel, groen en roze uit. Enkele ervan gooit ze met kracht naar de Thaise baliemedewerkster die voor het eerst haar glimlach kwijt is. De rest strooit ze wild in het rond. Dan wordt ze afgevoerd door de luchthavenpolitie en de trollies met lijkzakken worden aan de kant gezet.

Als ze de hoek om is, horen mijn medewachtenden en ik de vrouw nog gillen. Het was alsof Suvarnabhumi Airport als een demon bezit van haar had genomen. Het vliegveld had opnieuw zijn mysterieuze duistere krachten bewezen.

woensdag 27 oktober 2010

Dingdong-ervaring

Soms lijkt het alsof alles wat zich voor je ogen afspeelt een film is, waar je van een afstandje naar kijkt. Alsof je niet echt bent waar je bent, alsof alles nep is en ver weg. Maandagavond maakte een winkeldeurbel mij wakker uit die toestand. Een robotachtig ‘dingdong’, dat opklonk bij elke klant die de 7Eleven binnenwandelde, doordrong mij er ineens van: ‘Hé... ik ben weer in Thailand, ik ben weer in Ubon!’ Zoals een muzieknummer of een geur je plotseling een scherpe herinnering voor ogen kan brengen, zo riep het ‘dingdong’ in mij het Thailand gevoel naar boven. En hoewel ik het ‘dingdong’ in mijn Thailand-tijd een beetje ergerlijk vond, omdat de toon van het –dong op het laatst een beetje naar beneden afbuigt en daardoor vals klinkt, bleef ik nu verlekkerd staan luisteren. Het was fijn om weer even in Thailand te zijn.

Op dit moment ben ik in Laos. In Laos heb ik nog geen ‘dingdong’-ervaring gehad hoewel ik wel weer dezelfde mensen tegenkom en in hetzelfde hotel slaap als tijdens mijn vorige bezoeken aan dit land. Samen met mijn opvolger van ICS Azië en mijn Nederlandse collega voer ik een evaluatie uit, gecombineerd met een training over een evaluatiemethodiek die ICS hanteert. Vandaag zijn we op bezoek geweest in een van de dorpen waar ICS werkt. Daar hebben we met de bewoners gepraat over een school die daar kortgeleden in gebruik is genomen.

Vrijdag reizen we terug naar Thailand en zaterdag vlieg ik dan terug naar Nairobi. In de tussentijd hoop ik op nog zo’n dingdong-ervaring. Wie weet gaat het lukken als ik vrijdagavond naar de nachtmakrt ga lopen om eten te halen en de zwerfhonden uit hun tenten ga lokken, of als ik zaterdag voor vertrok nog één keer bij restaurant Bangkok ga dineren. Maar mocht het niet lukken dan kan ik op het vliegveld altijd nog even bij de 7Eleven binnenwandelen om naar die heerlijke deurbel te luisteren, al is het maar voor vijf minuten.

donderdag 21 oktober 2010

Vragen

Ik wil echt niet klagen, hoor. Ik ben gewoon nieuwsgierig. Ik vraag gewoon.

Waarom hebben mensen de onbedwingbare neiging om zich zo breed mogelijk te maken in de wandelgangen van vliegvelden? En waarom gaan ze dan ook nog eens uitproberen wat het langzaamste tempo is waarmee ze zich kunnen voortbewegen? En waarom doen ze dat het liefst met zijn tweeën of met zijn drieën, precies in het midden van zo’n gangpad? Nogmaals, ik vraag dit uit pure interesse, zeuren is absoluut mijn bedoeling niet.

Waarom kijken diezelfde mensen verstoord opzij als je ze vriendelijk, doch zeer dringend vraagt of je er langs mag? En waarom kost het ze minstens tien seconden om je vraag te begrijpen en daarna nog eens tien seconden om gehoor te geven aan het verzoek? Andermaal, mocht u denken dat ik klaag... Nee hoor, geen sprake van. Het is gewoon de zucht naar zuivere psychologische en sociologische kennis.

Waarom kruipen sommige mensen op het vliegveld van Nairobi onder de afscheidingslinten door in de wachtrij voor de paspoortcontrole? (Je zou het ook voordringen kunnen noemen, maar dat klinkt zo negatief en ik zou het heel vervelend vinden als u denkt dat klagen de insteek van dit stukje is.) Maar toch, waarom doen ze dat, dat kruipen onder die linten door? En waarom zijn het vaak de mensen met een Indiaas uiterlijk die dat doen? En waarom praten ze heel hard (ik gebruik hier om eerder uiteengezette redenen liever niet het woord ‘schreeuwen’) tegen andere mensen met een Indiaas uiterlijk die verderop staan, terwijl ze gebaren*1 dat ze ook onder die linten door moeten kruipen om zich bij hen te voegen? Dat Indiase uiterlijk kan toeval zijn, natuurlijk, maar ik dacht misschien dat er een interessant cultureel antropologisch wetenswaardigheidje uit af te leiden valt.

Waarom zetten mensen hun koffers en tassen op de stoeltjes naast zich in vertrekruimten waar de vraag naar zitplaatsen vele malen groter is dan het aanbod? En waarom houden ze zich slapende als je ze vriendelijk verzoekt of je naast ze mag komen zitten? Of waarom antwoorden ze op datzelfde verzoek soms met één woord ‘bezet!’ als het ze niet lukt om zich slapende te houden? Wat voor boeiende diepere inzichten zouden we hieruit over deze mensen kunnen destilleren, niet uit onvrede, maar juist uit oprechte belangstelling?

Tot slot, waarom dringen dit soort vragen zich vooral bij mij op als het ’s ochtends heel vroeg is en als ik nog niet ontbeten heb of nog geen koffie heb gehad?

*1 Ik heb hier de bijvoeglijke naamwoorden ‘driftig’ en ‘heftig’ verwijderd, dat zou de lading wel dekken, want de bewegingen waarmee de desbetreffende personen gebaarden waren onrustig om niet te zeggen wild, maar het zou de totaal verkeerde indruk kunnen wekken dat ik deze vragen met onzuivere motieven stel, bijvoorbeeld uit boosheid of ergernis.

vrijdag 15 oktober 2010

De was

Uwire is de kok, de ober, de barman, de schoonmaker, de bewaker en de manager van guesthouse Majenga in Mwanhuzi. Ik schat hem een paar jaar jonger dan ik, achtentwintig, negenentwintig misschien. Als ik tegenover hem sta, valt op dat ik ongeveer tien centimeter langer ben. Uwire is op zijn beurt echter weer minimaal tien centimeter breder. Hij loopt altijd in een mouwloos shirt, zodat iedereen zijn gespierde schouders goed kan zien. En de kauwgom waarop hij onafgebroken kauwt, dient om de aandacht op zijn robuuste kaken te vestigen. Zijn ogen zijn klein en een beetje gelig en een van zijn voortanden is van goud. Behalve koken, bedienen, schoonmaken, bewaken en managen doet Uwire ook de was. Heel graag zelfs. Zo graag, dat hij, ongevraagd, kledingstukken uit de kamers van de gasten meeneemt om ze vervolgens fris en heerlijk geurend terug te bezorgen. Wel tegen een prijs natuurlijk.

Toen Uwire maandagochtend voor de deur stond met een gulle glimlach en een stapeltje keurig gewassen en gestreken overhemden in zijn hand, was ik wel een beetje verbaasd, maar ik betaalde gewillig de 2000 Tanzaniaans shillings die hij ervoor vroeg. Maar toen hij dinsdag opnieuw verscheen, deze keer met mijn witte t-shirts en mijn twee paar sokken in zijn handen, was ik al iets minder geamuseerd. Toch betaalde ik en Uwire nam het bankbiljet gretig aan. De fooi kon hij deze keer echter vergeten. ‘It’s okay now,’ zei ik, ‘no more washing.’

Zojuist werd er op de deur geklopt. Ik deed open en Uwire reikte me een handdoek en twee broeken aan. Zijn gouden tand blonk toen hij me vriendschappelijk toelachte.

‘I don’t pay’, zei ik, terwijl ik probeerde me iets langer te maken.
‘Why not?’ antwoorde Uwire, terwijl zijn borstkas breder werd alsof hij een mannetjespauw was die zijn veren uitzette om indruk te maken op een vrouwtje.
‘I didn’t ask you to wash it.’, antwoordde ik en ik deed een heel klein stapje naar voren, zodat Uwire nog iets meer omhoog moest kijken.
‘It was dirty.’, zei hij zonder een centimeter te wijken.
‘No it wasn’t’, zei ik. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat dit het laatste bod was dat ik durfde te doen. Mijn hart was best een beetje sneller en harder gaan kloppen, want echt vriendelijk keek Uwire inmiddels namelijk niet meer. En die gele ogen, gouden tand en opgeblazen schouders zagen er toch best indrukwekkend uit, om nog maar niet te spreken van die gespierde stierennek die nu plotseling mijn aandacht trok. Ik overwoog net om toch maar weer naar mijn portemonnee te grijpen en daarna vriendelijk maar resoluut te zeggen dat dit echt de laatste keer was, toen Uwire zei:
‘Okay. It’s okay.’, waarna hij bij wijze van groet zijn hand op stak en rustig wegbeende.

zondag 10 oktober 2010

Mwanhuzi

Gisteren (vrijdag) heb ik een activiteit van ICS bijgewoond in Mwanhuzi, Tanzania. Het was de dag van de jaarlijks terugkerende zing-, dans- en toneelspeelcompetitie. Alle liedjes en dansjes en toneelstukken gingen over hoe je Malaria en AIDS en andere nare ziekten het land (of liever nog de wereld) uit kunt helpen. Verschillende scholen uit de regio namen het tegen elkaar op.

In Mwanhuzi is het zo droog dat de zandwegen, en de zandveldjes en de boomtakken en de stekels aan de dorre struiken en zelfs de betonnen muren van de huizen wit uitslaan. Ik weet niet zeker of die witte kleur echt van de droogte komt, maar zo lijkt het omdat het een soort korrelig, poederachtig wit is, alsof alles bij gebrek aan vocht, uitelkaar valt. Als je een foto van Mwanhuzi zou maken aan het einde van de middag, als de lucht haar avondkleuren begint te krijgen, dan zou die foto je doen denken aan een ansichtkaart van een winterlandschap. Het wit zou dan op rijp lijken, en het witte zand zou je het idee geven dat het net gesneeuwd heeft. Van dat hele poederige sneeuw, daar zou het op lijken, geen goed plaksneeuw waar je sneeuwballen van kunt draaien of hutten van kunt bouwen of poppen van kunt maken.

Verrassend genoeg komt er in Mwanhuzi wel gewoon water uit de kraan. Als je ergens zou verwachten dat er geen water uit de kraan komt, dan zou dat in Mwanhuzi zijn. En toch is het er, water, alsof er van droogte helemaal geen sprake is, althans in het guesthouse waar ik verblijf. In het guesthouse waar ik verblijf is ook gewoon televisie, met goed signaal. Op dit moment heb ik een voetbalwedstrijd op de achtergrond aanstaan. Tanzania speelt tegen Marokko. Ik ben voor Tanzania, vooral omdat ik op dit moment zelf in Tanzania ben en omdat ik eigenlijk altijd voor de underdog ben, want Marokko is op papier veel sterker dan Tanzania. Bovendien ben ik voor Tanzania omdat het shirt waarin het elftal speelt, heel erg lijkt op het uit-shirt van FC Groningen: blauw-groen.

Aan het einde van de zing-, dans- en toneelspeeldag was de prijsuitreiking. De school van Mwanhuzi ging er met de beker vandoor. De kinderen waren zo blij dat ze schreeuwend en juichend met de wisselbeker (een plastic trofee bespoten met goudverf) door het dorp renden. Zojuist kwam er een grote witte jubelende stofwolk voor het guesthouse langs, waar bovenuit een goudkleurige beker stak.

maandag 4 oktober 2010

Dan weer in de boekenkast

Vrije tijd is een luxe goed. En hoewel ik er minder van heb, dan ik af en toe zou willen, klaag ik niet. Want zo nu en dan vind ik best momenten om eens heerlijk achterover te zitten of te liggen met een boek. Een boek om te ontspannen, een boek om interessante ideeën  uit op te doen, een boek dat me is aangeraden, of een boek dat al jaren ongelezen op de plank stond. Al enige tijd speel ik met de gedachte om verslag te doen van wat ik zoal lees, en gedachten zijn er nu eenmaal niet om heel lang mee te spelen. Op den duur moeten ze worden omgezet in daden. Medeleesliefhebbers verwijs ik dan ook graag naar de zusterpagina van deze weblog www.danweerindeboekenkast.blogspot.com. Een keer in de zoveel tijd (laat ik zeggen gemiddeld een keer in de twee weken, want dat is ongeveer de tijd die ik nodig heb om een boek uit te lezen, let wel gemíddeld) zal ik kort uiteenzetten wat ik heb gelezen en wat ik er van vond. Wie weet heb je er iets aan. Niet-leesliefhebbers die al moeite genoeg hebben om de tekstjes door te worstelen  die op deze pagina verschijnen, raad ik ernstig af om op bovenstaande link te klikken. Even goede vrienden, geen probleem. Tenzij ik je nieuwschierig heb gemaakt natuurlijk...

zondag 3 oktober 2010

De kraan is leeg

De kraan is leeg. Dat wil zeggen: er komt geen water meer uit. Toen ik me gisteravond stond te scheren, werd de straal eerst langzaam dunner en daarna was het op. Gewoon op. Het druppelde nog wat armoedig na, maar hoe ik ook aan de knoppen draaide, water kreeg ik er niet meer uit. Nu is dat best lastig als je je gezicht net helemaal hebt ingeschuimd. Er zat nog niet voldoende water in de wasbak om het scheren tot een goed einde te brengen. Waarschijnlijk had ik wat te lang gedoucht, hoewel ik er nog niet eens tien minuten onder had gestaan. Met mijn handdoek om mijn heupen en een baard van scheerschuim op mijn kin liep ik naar de keuken om te kijken of daar nog wat in de kraan zat. Gelukkig, in de keuken was nog water. Ik ving het op in een emmer om het over te gieten in de wasbak in de badkamer, want in de keuken hangt geen spiegel en ik kan me niet scheren zonder spiegel, tenminste niet netjes. Door het keukenraam zag ik aan de overkant gordijnen dichtgaan. Een blanke met alleen een lap om zijn heupen en een gezicht vol witte smurrie zal er wel vervreemdend hebben uitgezien. Nu begon er ook ineens minder water uit de keukenkraan te komen. Net als in de badkamer stierf de straal langzaam weg en eindigde met een paar slappe druppels. Het was net genoeg om het scheren af te maken.

Vanochtend bleek dat de pomp kapot was. Er is een nieuwe onderweg die er hopelijk morgen is. De bewakers die de toegangspoort tot dit appartementencomplex bewaken zijn ook een soort klusjesmannen. Een van hen heeft een gevulde jerrycan van tien liter gebracht. Dat is drie liter om me morgen mee te wassen, drie om de wc mee door te spoelen, een om een pan die ik morgen nodig heb mee schoon te maken en dan hoop ik dat ik voldoende over heb om mijn sokken mee te wassen, die uitgerekend nu net allemaal stinkend in de wasmand liggen.

woensdag 29 september 2010

Busia

Precies op de grens tussen Kenia en Oeganda ligt het stadje Busia. Er is genoeg te doen in Busia. Er zijn hotels, er zijn winkels en een handjevol bedrijven zoals banken en een verzekeringsmaatschappij. Verder is er veel verkeer, vooral vrachtauto’s die de grens over willen om goederen die ze in de haven van Mombasa hebben opgehaald de binnenlanden van Afrika in te brengen. Daarnaast zijn er scholen, er is een politiebureau, een gevangenis, een gemeentehuis en er is een kantoor van ICS. Wat er in Busia echter heel duidelijk niet is, is een stabiele energievoorziening. Een periode van 48 uur zonder stroomuitval in Busia, is net zo onwaarschijnlijk als 48 uur zonder Engels Premier League voetbal op de tv in Nairobi.

Op zichzelf hoeft stroomuitval helemaal geen probleem te zijn, je past je snel genoeg aan. Met slechts drie dagen ervaring weet ik al dat ik niet moet wachten met douchen tot ik me smerig voel, of tot het bedtijd is, of tot wanneer de wekker ’s ochtends gaat en ik me lekker wakker wil douchen. Nee, douchen doe ik op die schaarse momenten dat ik douchen kan. Zonder stroom staat er namelijk geen druk op de kraan. Verder zorg ik dat het pakje kaarsen en het doosje lucifers die op de hotelkamer zijn klaargelegd, hun vaste plek hebben. Dat scheelt een half uur tastend zoeken en bovendien bespaart het blauwe plekken op mijn schenen en het voorkomt dat ik nog meer barsten in het glazen tafelblad van het salontafeltje loop.

Behalve dat ik mezelf al aardig heb aangepast, is het hotelpersoneel ook erg behulpzaam. Vanochtend om tien over zes werd er op de deur geklopt: ‘Your hot water, sir, for shower’. Dat was toch wel sympatiek, hoewel het tijdstip van tien over zes volgens mijn slaap-waakritme meer bij de nacht hoort dan bij de dag. Ruim vijf minuten later kwam ik moeizaam overeind, trok het muskietennet opzij en liep in mijn onderbroek en versleten t-shirt naar de deur. Laat ik dat emmertje warm water maar even mijn kamer binnen schuiven, dacht ik, anders staat het daar maar koud te worden op de gang. Ik deed de deur open en daar stond Purity, het kamermeisje, geduldig en taakgericht met een emmer vol dampend water in haar handen.

‘Oh, I’m véry sorry.’, zei ze met grote ogen toen ze mijn outfit zag en mijn haren die duidelijk nog in de slaapstand stonden.
Never mind’, zei ik, een beetje beschaamd, maar nog te slaperig om me er druk over te maken. Ik pakte de emmer aan en Purity beende weg. Ik kroop weer onder de dekens. Ik had nog een kleine drie kwartier voordat de wekker ging.

Purity was een beetje zenuwachtig toen ze mij het ontbijt voorzette. Haar collega’s daarentegen wensten me allemaal extra enthousiast goedemorgen en knipoogden daarna opzichtig naar Purity, die net deed alsof ze niks zag.

maandag 20 september 2010

Victoriameer

Ik moest aan ranja denken toen ik voor het eerst de de zonsondergang boven het Victoriameer zag. Aan die donkerrode ranja, die in geribbelde plastic flessen zat, waarop ‘vruchtenlimonadesiroop’ stond, en waar je heel lang mee kon doen. Het donkerrood van de ranja werd langzaam lichtrood als je er water bij deed. Met de zon boven het Victoriameer gebeurde het tegenovergestelde. De steeds groter wordende heloranje bol aan de horizon werd steeds donkerder van kleur, rozer en daarna dieprood, terwijl hij in het water zakte. Het leek wel of de zon in een onzichtbaar longdrinkglas zat, waaruit een onzichtbaar iemand met een onzichtbaar rietje gulzig dronk, zo snel zakte de zon. Er was geen tijd om een fotocamera te halen.

Nog een paar minuten schemerde het, terwijl de krekels extra hard zongen en de kleine golven zachtjes op de oever klotsten. Toen werd het donker en korte tijd later verschenen uit het niets de nachtvissers in de vorm van witte lichtjes op het water. In de lucht kwam de maan tevoorschijn, bijna even plotseling als de zon verdwenen was. In minder dan een uur onstond een hele stad op het meer. Duizenden vissers waren begonnen aan hun late dienst. Ik had dorst gekregen en heel veel zin in een glas koude vruchtenlimonadesiroop.
‘Dat hebben we niet,’ zei de ober.
‘Wat heeft u dan wel?’ vroeg ik.
‘Een koude fles Tusker bier.’ antwoordde hij.
‘Doet u mij dat dan maar.’, zei ik.
Die avond heb ik nog best lang naar die duizenden witte lichtjes op het Victoriameer gekeken.

donderdag 16 september 2010

Indrukwekkende gebeurtenissen uit je jonge kindertijd blijven over het algemeen je hele leven bij je. Ik zag door hun ogen heen hoe er diepe, onuitwisbare groeven gegraven werden in de hoofden van de leden van ons welkomstcomité. Hoe zouden ze dit over vijftig jaar aan hun kleinkinderen vertellen? "Een mooie mevrouw met hele lichte haren en een lachende meneer met een heel groot voorhoofd kwamen op bezoek. Ze zaten op een stoel en wij zongen een liedje.”

vrijdag 10 september 2010

Een niet goed gevallen maaltijd die een nasleep had van een paar dagen, in combinatie met steeds terugkerende stroomstoringen en wisselvallige interetnetverbindingen, hebben ervoor gezorgd dat het blog even droog stond. Maar wees gerust. Er gebeuren nog steeds vermeldenswaardige dingen. Op dit moment wordt er bijvoorbeeld zeer intensief gereisd binnen Kenia. Binnenkort zal de regelmatige berichtgeving dan ook weer worden hervat. 

maandag 30 augustus 2010

De zwarte wouw

“De zwarte wouw (milvus migrans) is een roofvogel uit de familie sperwerachtigen (accipitridae). De lengte van de zwarte wouw is 48 tot 65 cm en de vleugelspanwijdte bedraagt 135 tot 155 cm. De zwarte wouw heeft een lange staart met een kenmerkend gevorkt uiteinde. Het verenkleed is kastanjebruin tot zwartbruin van kleur.”


Deze beknopte biologieles is afkomstig van de alwetende encyclopedie Wikipedia. Als volwaardig wiki-addict snap ik niet hoe we als mensheid ooit in een tijd hebben kunnen leven zonder dit adres voor de onmiddelijke bevrediging van kennisbehoefte, maar dat terzijde.

De encyclopedie vertelt verder: “Buiten Europa is de zwarte wouw zeer algemeen in delen van Afrika, met name in steden. Als vliegers hangend boven een gedeelte van de wijk Westlands in de Keniase hoofdstad Nairobi, waar op iedere vrijdag werknemers van de organisatie International Child Support (ICS) gezamenlijk lunchen in de tuin van hun kantoor, kunnen grote hoeveelheden worden aangetroffen. De zwarte wouw die zich specifiek op deze plek ophoudt heeft het doorgaans voorzien op de chicken massala of de fried fish die de werknemers van de organisatie als middagmaaltijd op hun bord hebben liggen. Tot nog toe zijn er twee gevallen van lunchroof gerapporteerd door geschrokken werknemers van ICS. Een van hen liep daarbij lichte verwondingen op in de vorm van enkele schrammen aan de hand waarmee zij haar bord probeerde te beschermen voor de grijpgrage klauwen van de roofvogel. Als gevolg van dit gedrag van de zwarte wouw is het groepje dat op vrijdagmiddag nog buiten in de tuin durft te lunchen aanzienlijk uitgedund.”

vrijdag 27 augustus 2010

Muggen

Een groot voordeel van Afrika boven Europa is dat de muggen hier veel trager zijn. En ook dommer. Als ik thuis door het gezoem uit mijn slaap wordt gewekt, weet ik dat de kans groot is dat ik een slapeloze nacht tegemoet ga. Tegen de tijd dat ik een sok of een krant of (liever niet) een boek heb gepakt om het beestje mee te lijf te gaan, heeft het alweer een ander plekje opgezocht. Of het zweeft duidelijk hoorbaar, maar totaal onzichtbaar ergens door de slaapkamer. Mocht ik hem dan toch in het vizier krijgen, dan dans ik eerst een kwartier door de kamer om aan de goede kant van de mug te blijven. De goede kant is de kant waar je ze tegen een lichte achtergrond ziet, want zodra ze voor iets donkers langs vliegen, zie je ze niet meer. Nederlandse muggen hebben een heel goed gevoel voor licht en donker.

In Afrika houden muggen er rekening mee dat je nog even goed wakker moet worden als ze je pas zijn komen wekken. Dat je nog niet een en al reactievermogen bent als je net je ogen open doet. Ze draaien traag rondjes boven je bed en als je het licht aanknipt, zijn ze niet plotseling opgelost in het niets, zoals in Nederland. Ze gaan pontificaal voor je op de spierwitte muur zitten, zodat zich een duidelijk klein zwart verticaal streepje aftekent. En dat terwijl er ook gewoon een donkerbruine kast staat. Als je dan een slipper pakt, of opnieuw een sok of een tijdschrift (ik ben hier wat zuiniger op mijn boeken omdat ik er maar een beperkt aantal mee kon nemen), blijven ze heel keurig, rustig zitten. Alsof ze willen zeggen: ‘Doe maar kalmpjes aan hoor, ik heb de tijd...’

Als voor zo´n Afrikaanse mug dan ineens ´pats!!´ met een harde klap het licht uit gaat, ben ik dan ook veel milder gestemd tegenover het stoffelijke restje. In Nederland laat ik ze platgeslagen, klevend aan hun eigen bloed aan de muur uitdrogen. Ze blijven daar hangen als een soort trofee die blijk moet geven van mijn jagerskunst. De Massaikrijgers, hier op de Keniase hoogvlakten, doen zoiets met de leeuwen die ze met hun speren doden. Ze nemen dan de huid mee als symbool voor hun moed. Met Afrikaanse muggen doe ik dat niet, die kunnen een eerlijke behandeling verwachten. Ieder krijgt zijn eigen stukje pleepapier en zijn eigen doorspoelbeurt op het toilet.

dinsdag 24 augustus 2010

Appartement

Ik heb een buikschuiver over de gelakte houten vloer van de woonkamer van mijn appartement gemaakt, een soort volleybalduik zeg maar. Niet omdat ik daar zin in had, maar gewoon omdat het kon. Wat moet ik anders met al die ruimte? Als ik in Thailand in mijn appartement een buikschuiver zou hebben gemaakt, dan zou ik de volgende ochtend dood door de schoonmaakster gevonden zijn, met een geknakte nek. Als ze tenminste de deur nog zou hebben kunnen open krijgen, want als ik daar languit op de grond zou hebben gelegen, zou een deel van mijn lichaam sowieso de deur hebben geblokkeerd.


Na de buikschuiver ben ik naar de badkamer gelopen en heb daar een plas op het toilet gedaan. Terwijl ik daar stond had ik het idee dat het geluid van het klateren van de straal in de wc een echo gaf. Ik heb toen heel hard “Hallo!” geroepen en ik hoorde inderdaad “hallo” terug. Toen ik klaar was ben ik naar de andere badkamer gelopen om mijn handen te wassen. Niet omdat er geen wasbak was in de badkamer waar ik een plas had gedaan, maar gewoon omdat er een tweede badkamer was. Wat heb je aan twee badkamers, als je er maar een gebruikt? Ik moet er nog even over nadenken waar ik me vanavond ga douchen.

Ik weet ook nog niet in welke slaapkamer ik vannacht ga slapen. De slaapkamer achter in het huis heeft het lekkerste bed, maar het nadeel van die slaapkamer is weer dat het zo ver lopen is vanuit de woonkamer. Ik zit nu op het balkon te typen en ik moet nu maar afsluiten, want het begin te schemeren en tegen de tijd dat ik de balkondeur bereikt heb, zal het wel helemaal donker zijn.

zondag 22 augustus 2010

Vertrekruimtes

Als je een man van dertig jaar of ouder bent, en je zit alleen in de vertrekruimte te wachten tot je aan boord kunt van het vliegtuig naar Bangkok, dan kun je op misprijzende blikken van vooral je vrouwelijke medepassagiers rekenen. Je ziet ze denken: man alleen naar Thailand, isgelijkteken, sekstourisme. Zelfs grond- of cabinepersoneel van KLM lukt het vaak niet om het gezicht in een plooi te houden: “Wat gaat u in Thailand doen? Werk? O, leuk.” Maar ondertussen valt op het gezicht te lezen: Werk? Yeah right. Smeerkees! Viespeuk! Weer zo’n stakker die in Nederland niets kan krijgen. Weer zo´n man die zo nodig een vrouw uit het buitenland moet halen.


De vertrekruimte voor het vliegveld naar Nairobi is in dat opzicht een verademing. Je medepassagiers durven gewoon naast je te gaan zitten en niemand geeft er opzichtig blijk van al precies te weten wat de doelstelling van je reis is. Het enige wat een beetje vervelend is, is dat je met je zware handbagage soms wel heel erg moet slalommen tussen de kinderwagens door. Tientallen jonge vrouwen houden met één hand hun buggy’s op hun plaats en met de andere proberen ze een al wat ouder kindje, onrustig geworden van het lange wachten, in bedwang te houden. De baby’s in de kinderwagens en de jengelende peuters aan de hand zijn, zonder uitzondering, prachtige halfbloedjes. Medepassagiers en grond- of cabinepersoneel van KLM aaien de kleintjes liefkozend over hun kroeskopjes. Ze glimlachen naar de moeder: “Wat een schatjes. Wat een schitterende kinderen.”